Communicatie heeft vanaf de geboorte een centrale functie: lichaamstaal, gebaren, blikrichting, lichamelijk contact, intonatie, klanken, woorden, noem maar op. Je kunt niet níet communiceren.
Wanneer je kind moeite heeft met het uiten of begrijpen van signalen of wanneer anderen niet (goed) reageren op de signalen, kan dat nadelige gevolgen hebben voor de ontwikkeling.
Het is belangrijk om dan vroeg in te grijpen en snel te zoeken naar manieren waarop je elkaar kunt begrijpen. Om te kunnen vaststellen in welke mate
je kind problemen heeft met contact met anderen is er een Communicatie Classificatie Functie Systeem (CFCS).
Hier lees je over de verschillende aspecten van communicatie:
Sociale interactie en taalaanbod
Horen
Als je kind doof of slechthorend is, gaat het in de eerste fase mogelijk nog brabbelen. Maar de taalontwikkeling stagneert voordat het eerste woordje verschijnt. Voor dove en slechthorende kinderen is het cruciaal dat in een vroeg stadium gebarentaal wordt aangeboden. Een logopedist in een audiologisch centrum geeft begeleiding om de communicatie met het dove of slechthorende kind zo snel mogelijk op gang te brengen.
Zien
Blind- of slechtziendheid hoeft de ontwikkeling van taal en communicatie niet in de weg te staan. De interactie met de sociale omgeving en het aanleren van klanken verloopt anders. Hulp hierbij is belangrijk. Zie visuele begeleiding
Spreken
Kinderen met CP kunnen een spraakstoornis hebben. De oorzaak hiervan is een beperkte mondmotoriek of controle over de ademhaling, de stemgeving of de articulatie. Of het mondgebied is erg gevoelig, waardoor er sterk afwijkende mondbewegingen worden gemaakt.
Om te spreken, moet een beweging gepland worden, die doelgericht wordt uitgevoerd. Bij kinderen met CP kunnen gebieden in de hersenen zijn beschadigd, waardoor spraak moeilijk verstaanbaar is. Dit wordt dysartrie dysartrie wordt het meest gehanteerd, dus zonder h genoemd.
Een goede prognose voor het verloop van de spraakontwikkeling is in het begin moeilijk te geven. Als er in de eerste jaren veel problemen zijn met eten in drinken, is er een reële kans dat er ook een spraakstoornis zal zijn. De logopedist geeft ondersteuning bij een spraakstoornis. Soms kan een Botox-behandeling helpen.
Motoriek
De ontwikkeling van de grove en fijne motoriek bepaalt hoe je kind de omgeving gaat verkennen en communicatie uitlokt. Het communiceren zelf, verbaal en non-verbaal vereist motorische vaardigheden. De mondmotoriek is belangrijk voor het goed leren spreken. Overige motorische vaardigheden zijn belangrijk voor non-verbale communicatie, zoals het maken van gebaren. Zie revalidatietherapie.
Cognitie
Taal is een middel om kennis te krijgen over de wereld om je heen. Door een cognitieve stoornis (een stoornis in het leren) zal de taal zich afwijkend of vertraagd ontwikkelen. Maar een vertraagde taalontwikkeling heeft niet altijd een rechtstreekse relatie met de cognitie. Iemand met een spraakstoornis kan superintelligent zijn. Bij deze stoornis biedt de logopedist en de orthopedagoog [link] ondersteuning, in samenwerking met de ouders.
Sociale interactie en taalaanbod
Bij kinderen die niet goed kunnen spreken blijkt dat andere mensen ook minder tegen je kind gaan spreken. Ook krijgen kinderen minder de kans om zelf aan te geven wat ze precies willen. Er wordt vaak vóór hun gedacht of gesproken. Soms hebben mensen de neiging om kinderen die zelf niet kunnen spreken, beneden hun niveau aan te spreken.
De interactie zal minder goed verlopen. Bij deze problemen biedt de logopedist, de psycholoog [link] ondersteuning, in samenwerking met de ouders.
Hulpmiddelen bij Communicatie
Er zijn kinderen die alles begrijpen, maar zich niet kunnen uitdrukken. In deze frustrerende situatie kunnen hulpmiddelen een uitkomst bieden. Welke hulpmiddel(en) geschikt is (/zijn) hangt natuurlijk af van de mogelijkheden van je kind en wat het kan bereiken.
De revalidatiearts, logopedist en/of psycholoog kunnen hierover advies geven. Er is een groot scala aan hulpmiddelen, variërend van een map met pictogrammen en foto’s tot ICT-programma’s en spraakcomputers. Ook ouders, broers en zussen en anderen in de directe omgeving zullen ook met die hulpmiddelen om moeten kunnen gaan en deze gebruiken.